Aan de beneficiaalboeken van later tijd is nog het volgende ontleend : Den 6 Maart 1593 ontving de Dorprechter Elard Thysz alhier aanschrijving om de schatting in dit dorp te collecteeren. De schattingen werden niet altijd gereedelijk betaald en moesten soms gerechtelijk met de onkosten van vervolging geind worden.
’t Geld was bij velen schaarsch en sommigen was ’t onmogelijk steeds op tijd te betalen. Er zullen trouwens ook onwilligen zijn geweest. Hetzij dan uit onmacht of onwil, ’t geld moest er komen en bij den boer werd dan het vee in beslag genomen en verkocht. Zoo vinden we van het jaar 1592 eene schuldbekentenis en contract omtrent den koop van drie zulke koeien. Hierin verclaert Jelle Piers te Tjerkgaest “schuldich te syn aen Sipke Haringz, ontvanger van Doenjewerstall, die Sôma van vyftich golden gulden, ’t stuck doende 28 st. ter causa hercomen ende rysende van coepe van drye koyen, twee Roede, waervan d’ eene blaer en de darde een muyske van haer”, ‘welke koeien in beslag waren genomen wegens achterstallige belastingschuld. Voor de drie koeien werd alzoo betaald f 70, dus per stuk ruim f 23.
Dat men nog al scherp op de betaling der lasten stond, doch anderzijds zich ook milddadig betoonde, blijkt uit de volgende aanteekening: “Ebe Tjamckes te Tjerkgaest sal om Godswille genieten ende in bruckma beholden twee hoefden Graslandt, mits een borg stellende, wat de schattinge betreft.”
’t Was oorlog sedert 1568 met het machtige Spanje en om die te kunnen voeren, moest er geld zijn.
Doniawarstal b.v. moest in 1575 in twee termijnen opbrengen 488 golden guldens, Lemstervyfga 312, Wijmbritzeradeel 1000, Gaesterland 398 AEngwirden 50 ,Haskervyfga 141, Schoterland 200, Sloten 80 en zoo naar rato, het eene jaar meer en ’t ander minder. Ook Stavoren betaalde 100 evenals IJlst, Dokkum en Franeker. Harlingen slechts 70 en Leeuwarden slechts 250, doch Workum 300 evenals Bolsward, terwijl Sneek gelijk stond met Leeuwarden.
Deze cijfers leeren ons eenigszins het aanzien en de welvaart der Steden en Grietenijen kennen in ’t begin van den 80-jarigen oorlog. Doch al dat geld kwam niet bij den Ontvanger-Generaal binnen, aangezien de Vrije Heerschappen korting eischten en verkregen op die taux of schatting, terwijl we o.a. van de stad Harlingen nog lezen, “Dat ze negen jaer achterstall heeft van heuren Jaertacx, daar of hunluyden quyt sceldinge gedaen is van der eender helft van der geheel der somme, behoudelyck, dat zij de ander helft betalen binnen negen jaeren ….”
“De Hanser miljoenen binne tin siedde”, is een zegswijze van ouds, die zich uit het vorenstaande wel laat verklaren.
In 1830 genoot de onderwijzer van Tjerkgaast aan traktement per jaar 90 gulden uit de Dorpskas, 10 gulden van de Kerkvoogdij en 75 gulden uit de Grietenijkas. Boven dit bedrag van 175 gulden ontving hij aan schoolpenningen van 25 leerlingen à 30 cents per kwartaal nog 30 gulden. Zijn jaarlijksch inkomen
bedroeg dus in ’t geheel slechts 205 gulden.
In sommige dorpen van Doniawerstal zal het nog lager en in andere iets hooger zijn geweest, dan te Tjerkgaast.
Zoo kreeg de onderwijzer te Goingarijp provisioneel voor 5 jaar 100 gulden Rijksjaarwedde, 80 gulden van de Kerkvoogdij en nog 20 gulden uit de dorpskas voor het klokluiden en voor het oppassen van ’t uurwerk, benevens van 20 leerlingen nog 40 cts. per kwartaal aan Schoolpenningen.
Wat zijn de tijden ook in dit opzicht veranderd!
Niettegenstaande het salaris voor de school te Tjerkgaast thans meer dan viermaal zoo hoog is als in 1830, heeft het hoofd der school alhier onlangs die betrekking verwisseld met een ondergeschikte in grooter plaats.
Van Juni 1869
is de volgende aanteekening, welke destijds als bijzonderheid gepubliceerd werd. Een boer uit Tjerkgaast kwam dezer dagen in stad met een kist op den wagen, waarin hij veertig-, anderen zeggen van zestigduizend gulden had geborgen, welke hij had opgespaard enkel in zijn bedrijf . Hij bracht het . . . op rente.