Op het Friesch Museum van Oudheden wordt nog een zilveren “Kerckenbeeker” bewaard van het dorp Tjerkgaast, waarop te lezen staat :
“De Drinckbeker der Danckzegginge Dien Wi Danckzeggende Segenen In D’ Gemeinschap des Bloets Christi. 1 Cor. 10 vs. 16. Tiergaest 1650.”
In ’t Register van Aanbreng van 1511 wordt de naam van het dorp eerst geschreven als t Zerckgaest en later als Tzerckgeest. In 1543 schrijft de Pastoor Tzerckgaest en thans is het Tjerkgaast en in de uitspraak Tsjerkgaast.
De Patroon had in 1543 slechts de inkomsten van een paar stukjes land, de Pastorie had meer landerijen, deels gelegen aan de Oudeweg, ’t Var en op de Lytsegaest, doch de inkomsten staan niet in totaal vermeld.
De Vicaris Jancke bleek nog geen Hollandsch te kunnen schrijven, evenmin als de Heer Eew welke de opkomsten genoot van de Prebende. Aan ’t slot van zijn aangifte zegt deze :
Dit is dat jen, daer ick die heer fen ber. (Dit is datgene, waar ik de huur van beur.)
Nen heer jouwt; britsenland; heenland by oer land off flyoes land en de maerswallen. (Geen huur geeft: vergraven of afgespoeld land, herne- of schadelijk hoekland (denkelijk afslaande kopstukken aan de meer) terwijl met “flyoesland” ook bedoeld kan zijn land, waarvan men nog zegt, dat “it to sûp en to byt stiet”, dat is zoowat met het water gelijk of wel overstroomend land, dat voor eb en vloed ligt.)
Wijl dit land geen en het ander weinig huur geeft “derom soe kan men naet oerjaen, want guede menschen onderhalde er my mey.” Aldus eindigt de Prebendarius, die in ’t kort wil zeggen : Ik kan van mijn inkomsten niets afstaan, want goede menschen onderhouden mij daarmede.